
Je lichaam geruststellen door in beweging te komen
Pijn is ingewikkeld. Zeker als het om chronische pijn gaat. Pijn wordt omschreven als een onaangename zintuiglijke en emotionele ervaring die te maken heeft met werkelijke of dreigende schade aan het lichaam. Met andere woorden: pijn voelt echt, maar betekent niet altijd dat er ook iets stuk is.
De functie van pijn
In de basis heeft pijn een belangrijke functie: het waarschuwt ons voor mogelijke schade. Bijvoorbeeld als je door je enkel gaat — de pijn zorgt ervoor dat je voorzichtig doet zodat het kan genezen. Maar pijn is niet altijd terecht. Soms blijft pijn aanwezig, ook al is het lichaam allang hersteld. Dat noemen we chronische pijn: een soort vals alarm dat maar blijft afgaan.
Bewegen met chronische pijn
Wie chronische pijn ervaart, weet hoe lastig het is om actief te blijven. Bewegen kost energie en roept vaak angst op voor méér pijn of schade. Toch is beweging één van de weinige manieren waarop je je lichaam opnieuw kunt leren dat het veilig is. Dit betekent niet dat je jezelf moet pushen of je grenzen moet negeren. Het betekent juist: stap voor stap, met aandacht en vertrouwen. Belangrijk hierbij is om te beseffen dat pijn niet per definitie betekent dat je iets verkeerd doet. Door regelmatig en op een vriendelijke manier te bewegen, kan je zenuwstelsel kalmeren. Maar dat vraagt tijd, geduld én herhaling.
Hoe bouw je dat op?
Begin klein. Kies activiteiten die je leuk vindt of belangrijk voor je zijn. Let op de duur en de intensiteit. Varieer in wat je doet — niet om het ‘beter’ te doen, maar om het anders te doen. Zo geef je je lichaam nieuwe, veilige ervaringen. En als je pijn voelt? Herinner jezelf eraan: pijn is geen schade. Adem rustig, wees mild voor jezelf, en pas de activiteit aan als dat nodig is.
Opdracht: beweeg met mildheid en aandacht
1. Schrijf 2–3 beweegactiviteiten op die je leuk of belangrijk vindt.
2. Kies 1 of 2 activiteiten uit die je deze week gaat doen. Plan een moment.
3. Bepaal hoe lang en hoe intensief je de activiteit gaat doen.
4. Bedenk wat je kunt doen als je lichaam protesteert:
o Hoe pas je de activiteit aan?
o Wat kun je tegen jezelf zeggen om te kalmeren?
o Hoe blijf je vriendelijk voor jezelf?
5. Voer het uit.
6. Reflecteer en herhaal.
Je hoeft niet meer te kunnen — je hoeft alleen maar te beginnen.